Matteüs 9, 35 - 10, 1.5-8

Matteüs 9, 35-10, 1.5-8: Het rijk van God is nabij

Matteüs 9, 36-10, 8 // Marcus 3, 13-19 // Lucas 6, 12-16



De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1535-1536)

Jezus reisde rond. Hij ging naar alle steden en dorpen. In de synagogen gaf hij de mensen uitleg over God. Hij vertelde hun het goede nieuws over de nieuwe wereld. En hij maakte iedereen beter die ziek was of pijn had.
Toen Jezus al die mensen zag, kreeg hij medelijden met hen. Hij dacht: Die mensen hebben het moeilijk. Niemand helpt hen. Ze lijken op schapen zonder herder.
Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Het goede nieuws moet overal verteld worden. Maar er zijn te weinig mensen om dat te doen. Vraag daarom aan God of hij meer mensen stuurt. Dan kan het goede nieuws overal verteld worden.’

Jezus riep de twaalf leerlingen bij zich. Hij gaf hun de macht om kwade geesten weg te jagen. En om iedereen beter te maken die ziek was of pijn had.

Jezus wilde de twaalf leerlingen op weg sturen. Hij vertelde hun wat ze moesten doen. Hij zei: ‘Jullie moeten niet naar de ongelovigen gaan, en ook niet naar de steden van de Samaritanen. Nee, jullie moeten naar de mensen van Israël gaan, want zij zijn net verdwaalde schapen. Overal waar je komt, moet je het goede nieuws vertellen en zeggen: ‘Gods nieuwe wereld is dichtbij.’
Maak zieke mensen beter en maak dode mensen weer levend. Maak mensen met een huidziekte beter en jaag kwade geesten weg. Jullie krijgen die macht van God. Help daarmee andere mensen en vraag er niets voor terug.



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Jezus ging rond in alle steden en dorpen.
Daar gaf Hij onderricht in de synagogen,
sprak over de Blijde Boodschap van het rijk van God
en genas alle ziekten en kwalen.
Toen Jezus al de mensen zag, die Hem volgden
om Hem te horen spreken
of om door Hem genezen te worden,
was Hij daar diep door geraakt.
‘Ze zijn als schapen zonder herder’ dacht Hij.
Tegen zijn leerlingen zei Hij:
‘De oogst is wel groot, maar er zijn weinig arbeiders.
Vraag daarom aan de eigenaar van de oogst
om arbeiders te sturen om te oogsten.’

Hij riep zijn twaalf leerlingen bij zich
en gaf hun de macht om onreine geesten uit te drijven
en elke ziekte en elke kwaal te genezen.
Hij zond deze twaalf uit met de opdracht:
‘Ga niet naar de mensen die geen jood zijn,
en ga ook niet in een stad waar Samaritanen wonen.
Ga liever naar de verloren schapen van het huis van Israël.
Vertel aan iedereen: “Het rijk der hemelen is nabij!”
Genees zieken, wek doden op,
genees melaatsen, drijf kwade geesten uit.

Jullie hebben gekregen zonder er iets voor te doen,
geef dan ook weg zonder er iets voor te vragen.’



Stilstaan bij ...

Leerling
Iemand die in de leer is bij iemand, die iemand volgt om iets bij te leren.
Protestantse kinderbijbels gebruiken hiervoor het woord ‘discipel’. Heel wat kinderbijbels gebruiken het meer neutrale en toegankelijke ‘vriend’.

Oogst
In de Bijbel is de oogst het beeld van het uiteindelijke bijeenbrengen van Israël (Jesaja 27, 12-13) en van het Laatste Oordeel (Joel 4,13; Apokalyps 14, 14-20).

Twaalf
Verwijst naar de twaalf stammen van Israël, in de Bijbel de nakomelingen van de twaalf zonen van Jakob (Israël). Twaalf is zo het symbool van het volk van God.

Zenden
Iemand die gezonden werd, werd ‘apostel’ genoemd, een Grieks woord dat ‘gezondene’ betekent.
Vanaf de zending door Jezus worden twaalf van zijn leerlingen apostel genoemd. Voordien noemde men ze leerling.

Heidenen / mensen die geen jood zijn
Naam voor mensen die niet tot de geloofsgroep behoren van wie die naam uitspreekt. Op dit ogenblik wordt het woord ‘heiden’ bijna niet meer gebruikt, een gevolg van de waardering die men heeft voor de mensen, welke geloofsovertuiging ze ook hebben.

Samaritanen
In 721 voor Christus werd Israël ingenomen door de Assyriërs. De actieve bevolking werd verbannen. Ouderen, vrouwen en kinderen bleven achter. Vele vrouwen huwden met de bezetter en kregen er kinderen van. Wanneer de gedeporteerde joden na jaren terugkwamen uit hun ballingschap, verafschuwden ze deze 'Samaritanen' als slechte gelovigen.
Ten tijde van Jezus was de omgang tussen joden en Samaritanen door nauwkeurige voorschriften geregeld. Zo werden hun vaten als onrein beschouwd en was het de joden verboden er gebruik van te maken.

Huis van Israël
= Het joodse volk.
Jezus zag zijn opdracht aanvankelijk uitsluitend voor het joodse volk. Het is pas later, en vooral onder invloed van Paulus dat het verkondigen van die boodschap aan niet-joden een doorbraak kende.

Koninkrijk der hemelen
(= rijk van God)
Dit rijk wordt gerealiseerd wanneer mensen naar het woord van God leven en op die manier vrede en geluk mogelijk maken.
Volgens het toenmalig joods gebruik gebruikt Matteüs uit eerbied voor God ‘rijk der hemelen’ wanneer hij het rijk van God bedoelt.

Genezen, doden opwekken ...
Deze handelingen noemden de profeten tekens van de komst van de Messias.





Bij de tekst

Zendingsrede

Dit is het begin van de zendingsrede, de tweede grote toespraak van Jezus in het evangelie volgens Matteüs.
In die rede worden twaalf leerlingen, die met naam genoemd worden, uitgekozen als apostel en dus gezonden.

Zoals Israël geroepen en gezonden werd om in de wereld te getuigen van de liefde en de trouw van God zelf, zo worden zij uitgekozen om getuigen van Jezus te zijn.



De toehoorders van Jezus

Jezus richtte zich aanvankelijk alleen tot het joodse volk. Wanneer een deel van hen niet op die boodschap wilde ingaan en er zelfs afkerig tegenover staat, richtte Jezus zich tot mensen van andere volkeren.

Merk ook op hoe bont het gezelschap van de twaalf apostelen is. Dit kun je zien aan hun namen: Joodse en Griekse. Dit is ook te zien aan hun beroep: vissen, tol heffen in opdracht van de Romeinen, in het verzet zijn tegen de Romeinen.





Suggesties

Grote kinderen

VERDIEPEN

De vrienden van Jezus

(C. LETERME in Simon Plus 2003, nr 9)

Maak vooraf kaartjes waarop je telkens één van de volgende woorden schrijft: Jezus, Zacheüs, melaatse, zondige vrouw, Nicodemus, Bartimeüs, vrouw uit Samaria. Zorg voor een groot blad papier (flap) en enkele stiften.

Vraag aan de kinderen:
- Waarom is iemand je beste vriend?
- Kan iedereen je beste vriend zijn?
- Kennen jullie de beste vrienden van Jezus?
(Verwacht niet dat de kinderen al deze namen kennen.)
Leg het kaartje met de naam Jezus in het midden van de flap. De kinderen noteren rond dat kaartje de namen van de apostelen. Leg dan, rond deze namen, omgekeerd de kaartjes met de andere namen. (Maak een keuze tussen de kaartjes in functie van de tijd en de mogelijkheden van de kinderen) Zeg dat Jezus nog meer vrienden had. Draai één voor één een kaartje om en laat de kinderen vertellen wat ze over die persoon weten. Zorg ervoor dat je zelf bij elke persoon een verhaal kunt vertellen. Verwerk in je verhaal ook de informatie i.v.m. de appreciatie van die persoon bij andere mensen.


Zacheüs (Lucas 19, 1-10)
Een tollenaar vraagt tol voor het gebruik van wegen en bruggen (vgl met: 'péage' in Frankrijk), of bij het binnengaan van het land of een stad. Hij doet dit in opdracht van de Romeinen, die Palestina binnengevallen waren. Daarom hielden de joden niet van tollenaars. Bovendien vroegen ze te veel geld.
Voor Jezus is een tollenaar ook een mens.


Melaatse man (Marcus 1, 40-45)
Toen Jezus leefde was melaatsheid een verzamelnaam voor besmettelijke huidziekten. Om zich hiertegen te beschermen moesten melaatsen op een aparte plaats wonen, ver van de gezonde mensen. De joden zegden toen dat melaatsheid de ergste straf was die God kon geven. Daarom noemden ze melaatsen ‘zondaar’.
Maar Jezus raakt een melaatse aan en laat hem toe terug als een gezonde mens te leven.


Bartimeüs (Marcus 10, 46-52)
Toen Jezus leefde waren er veel blinden. Fel zonlicht, gebrek aan lichaamsverzorging, armoede en ondervoeding waren er de oorzaak van. Het lot was van blinden was hard: ze moesten bedelen om in leven te blijven. Men dacht toen dat blind zijn een straf was van God voor een zonde van de blinde of van zijn ouders.
Maar Jezus dacht daar anders over.


Zondige vrouw (Lucas 7, 36-50)
Toen Jezus leefde, probeerden de joden zo weinig mogelijk contact te hebben met zondaars, mensen die de joodse wetten niet onderhielden.
In de parabel van de verloren zoon vertelt Jezus dat God van zondaars blijft houden.
In het verhaal van de zondige vrouw wordt duidelijk dat liefde belangrijker is dan zonde.


Nicodemus (Johannes3, 1-3)
Farizeeërs wilden dat iedereen de wet zou goed mogelijk zou onderhouden. Daarom herschreven ze die wetten in nauwkeurige voorschriften. Wie de wet en de voorschriften niet onderhield was voor hen een zondaar. Tussen de eerste christenen en de farizeeërs waren heel wat spanningen.
Jezus had verschillende vrienden onder de farizeeërs.


Vrouw uit Samaria (Johannes 4, 1-9)
Voor de Joden waren de Samaritanen geen echte Joden. De Joodse wetten zegden dat ze onrein waren. Daarom mocht men ze niet aanspreken of een gebruiksvoorwerp aanraken dat hen toebehoorde.
Jezus ‘schokt’ zijn vrienden wanneer Hij een Samaritaan als voorbeeld stelt.



BELEVEN

Genees zieken...

De kinderen maken een lijst van terreinen waar hulp nodig is.
(bv. bij zieken, kinderen die gepest worden...)
Daarnaast vullen ze in wat ze zelf kunnen doen.





Overweging

Rob Moens, Dominicaan, Genk

Genezen

De woorden ‘voor niets’, gratis, belangloos, onvoorwaardelijk, onbaatzuchtig zijn typische woorden die christenen in de mond nemen. Ze in daden omzetten is wel zeer moeilijk. Dikwijls maken we mee dat mensen die veel goed doen, op een bepaald moment zeggen: ’Ik kreeg nog niet eens een vriendelijk woord, zelfs geen dank u.’ In dat geven ‘om niets’ zit dan toch nog dikwijls een verborgen verlangen naar ‘iets’, hoe weinig ook. Dat is heel menselijk.

In dit evangelie horen we hoe Jezus zijn apostelen, en ons dus ook, zendt om zieken te genezen. We zijn natuurlijk geen dokters. Zij bestrijden de ziekte van buitenaf met medicatie en therapieën. We kunnen zieken helpen om zich van binnenuit weer op te richten, om midden in het lijden een weg te vinden waardoor ze levenskracht krijgen om het leven nog te omhelzen. Zieken kunnen zich anders en beter voelen wanneer ze verlost worden van angst, wanhoop of eenzaamheid. Liefdevolle zorg, steun en bemoediging kunnen daar veel aan doen.